Vanaf 2014 wordt er een zwaar beroep gedaan op huisartsen om de stijgende uitgaven in de zorg te beteugelen. Dat blijkt uit afspraken die in het zorgakkoord staan, een overeenkomst tussen minister Schippers, ziekenhuizen, zorgverzekeraars en andere belanghebbende partijen uit de zorgsector.
Als huisartsen patiënten minder snel zouden doorverwijzen naar een specialist, zou dat het kabinet een flinke structurele besparing moeten opleveren. Medisch specialistische zorg is namelijk peperduur en niet altijd noodzakelijk. Minder zorg verlenen betekent minder kosten voor de overheid. Het principe is doodeenvoudig, maar hoe eenvoudig is de praktijk?
‘Als ik hoor dat huisartsen meer moeten gaan doen, denk ik: wat dan? Huisartsen zitten al tot hun nek in het werk,’ zegt cardioloog Jan van Wijngaarden vandaag in dagblad Trouw. ‘Ze hebben ook niet overal evenveel verstand van. Ze maken bijvoorbeeld al hartfilmpjes, maar weten niet hoe ze deze moeten interpreteren.’ Van Wijngaarden ergert zich bovendien aan de suggestie dat specialisten kennelijk zelf niet kritisch genoeg naar de noodzaak van behandelingen kijken.
Huisarts Carin Littooij is minder negatief. ‘Wij kennen onze patiënten. Nu wordt onze regiefunctie uitgebreid. Ik denk dat huisartsen dat heel goed kunnen,’ zegt ze vandaag in de Volkskrant. Ze heeft weinig problemen met meer zelf behandelen en minder doorverwijzen. Al weet ook zij niet waar ze de tijd vandaan zou moeten halen: ‘Ik ben benieuwd naar de details van het akkoord. We hebben nu al 3.200 patiënten met 1,8 fte aan artsen, 2 assistenten en 2 praktijkondersteuners.’
Niet alleen voor huisartsen, maar ook voor ziekenhuizen is vanaf 2014 een belangrijke rol weggelegd. Minister Schippers heeft grenzen gesteld aan de stijging van het aantal behandelingen: ziekenhuizen mogen in 2014 maar 1,5% meer behandelingen verrichten dan dit jaar – in de jaren daarop zelfs maar 1% meer. Het zorgakkoord moet uiteindelijk een besparing van 1 miljard euro opleveren.
Laat een reactie achter